zondag 11 september 2011

Roan

'We moeten hier links.' 'Nee, helemaal niet! Op de kaart staat duidelijk rechts!' 'Geef hier dan, dat ding.' 'Ik kan heus zelf wel kaart lezen Gwen!' De discussie die mijn twee oudere zussen voerden voorin de auto was bijna vermakelijk. Ze leken sprekend op elkaar. Allebei het lange blonde haar dat ze beide in een staart hadden gebonden. 'Geef dat ding eens hier.' zei ik en ik leunde behendig naar voren en griste de kaart uit Meg's handen. 'Roan!' schalden twee geïrriteerde stemmen door de kleine Ford Ka die van Meg en Gwen samen was. Ze hadden aangeboden om me te brengen naar het kamp waar ik acht weken zou zijn deze zomer omdat ze zelf wilden gaan winkelen in de stad die hier ongeveer twintig kilometer vandaan was. 'We moeten hier rechtdoor en dan de tweede afslag links. Daarna moet je een bospaadje op die je helemaal uit rijd en dan zijn we er.' zei ik kalm en ik gaf de kaart terug. 'Bijdehante sproetenkop.' mompelde Gwen geïrriteerd toen ze de auto weer startte die aan de kant van de weg had gestaan. 'Graag gedaan.' zei ik met een onuitwisbare grijns. Ik staarde naar buiten en probeerde de geluiden van een of andere boyband die uit de radio afkomstig waren zoveel mogelijk uit mijn gedachten te wissen. Zussen. Het duurde niet lang meer voor alles wat ik om me heen kon zien uit bomen bestond. Alles was groen. De auto begon te hobbelen, wat duidelijk betekende dat we nu op het bospad reden. Ik hoestte een keer en meteen keken twee paar ogen me bezorgd aan. 'Relax. Het was een hoestje. Het is niet alsof ik terminaal ben ofzoiets.' zei ik kalmerend en een klein beetje geïrriteerd. Ze deden altijd alsof ik een doodzieke patiënt was. Gwen richtte haar ogen snel weer op het pad voor zich, maar Meg bleef me aankijken. 'Weet je zeker dat je weer beter bent?' zei ze met een bezorgde blik in haar bruine ogen. 'Oh ja hoor. Echt waar. Ik voel me prima.' zei ik met een geruststellende glimlach. En het was waar. Ik voelde me voor de eerste keer in een lange tijd weer prima. Ik ging eindelijk weer een beetje lol maken, en ik kon niet wachten. En ik was totaal genezen van mijn longontsteking. Ik had er helemaal geen last meer van. Na een tijdje stopte de auto in het midden van een openplek in het bos. 'Zo. Dit is het.' zei Gwen en mijn zussen stapten tegelijk uit de auto. Ik deed enthousiast de deur open en snoof de geur van de frisse buitenlucht op. 'Het is geweldig!' zei ik vrolijk. Meg pakte mijn gele reistas uit de kofferbak en gaf hem aan me. 'Hier. Alsjeblieft.' zei ze en voor ik het wist kreeg ik een knuffel van Gwen. 'Doe je wel voorzichtig? En als je ziek wordt moet je mama bellen.' zei ze in mijn hoor. 'Gwen. Maak je maar geen zorgen. Ik kan best wel een beetje op mezelf passen hoor. Het komt allemaal goed.' zei ik en ze liet me los. Ik kreeg nog een knuffel van Meg. 'Doe de groetjes aan mam, en aan pap natuurlijk.' zei ik toen ze de auto weer instapten. 'Doen we!' riepen mijn zusjes in koor en voor ik het door had was de auto alweer weggereden. Ik draaide me om en botste bijna tegen een grote blonde gestalte op. 'Ehm.. Hallo.' zei ik een beetje gedesoriënteerd. 'Hallo. Zou ik je naam mogen weten?' Nu pas zag ik dat de gestalte een groot kladblok in zijn handen had. 'Oh ja. Natuurlijk. Roan Collins.' zei ik. Ik zette mijn tas nog even op de grond. Hij was best zwaar. 'Roan Collins, je zit in hut 12. De Adelaar. Dezelfde hut als waarin ik zit.' zei de jongen met een glimlach. 'Oké. En hoe heet de jongen waarmee ik in een hut zit?' vroeg ik en ik grijnsde even. 'Matthew. Matthew Bennett. Zeg maar Matt, als je dat wilt.' 'Goed, Matt. Hoe kom ik bij de Adelaar?' zei ik opgwekt. Hij legde me uit hoe ik moest lopen en ik ging dan ook snel op pad. Ik was benieuwd naar de plek waar ik acht weken zou moeten slapen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten